Inleiding De neogotiek Totaalkunstwerk De bouw
Torenhoog Het interieur Kostbaar orgel Glas-in-lood
Twee ingangen Grensgeval In volle glorie Heel veel geld
 

Inleiding

Het markant aan het Driehuisplein gesitueerde kerkgebouw, dat in de jaren 1994 – 1998 nog grootscheeps is gerestaureerd, is als monument een prachtig voorbeeld van de neogotiek, een stroming in de bouwkunst geïnspireerd op middeleeuwse gotische voorbeelden.Het ontwerp is van de architect Wilhelm Victor Alfred Tepe(1840 – 1920), die voor de parochie van Mijdrecht en Wilnis een driebeukige hallenkerk tekende, waarbij de hoogte van de zijbeuken vrijwel gelijk is aan die van het middenschip, zoals eeuwenlang gebruikelijk was in Westfalen. Niet verwonderlijk, want Tepe was geboren uit Duitse ouders. Hij had in Duitsland architectuur gestudeerd en er enkele jaren gewerkt, onder meer aan de afbouw van de Dom van Keulen. De uitwendige vorm van het kerkgebouw echter is die van een kruisbasiliek. Door de uitzonderlijke combinatie van hallenkerk en kruisbasiliek neemt dit monumentale gebouw een unieke plaats in binnen het werk van deze architect. Hij bouwde maar liefst 70 neogotische kerken tussen 1871 en 1905, de meeste in het toenmalige aartsbisdom Utrecht. Bekend zijn nog altijd de Willibrordkerk aan de Minrebroederstraat in Utrecht – misschien wel zijn mooiste schepping – en “De Krijtberg” aan het Singel in Amsterdam. In onze omgeving zien we Tepe terug in de katholieke kerken van Vinkeveen, Abcoude en Maarssen. Na de grote Pierre Cuypers, beroemd onder meer van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam, zijn grootste scheppingen, is Alfred Tepe de architect met de meeste neogotische kerken op zijn naam.
alfred-tepe-220x290

Architect Alfred Tepe

Een typisch Westfaalse hallenkerk:de Sankt Lambertuskirche van Ascheberg in het Münsterland

hallenkerk650x433

De neogotiek

naar boven
a.thym200x300
Kunsthistoricus Joseph Alberdingk Thijm
Waarom dat teruggrijpen op middeleeuwse gotische voorbeelden? Daar is enige uitleg voor nodig. Na de reformatie was er eeuwenlang geen hiërarchische structuur meer in katholiek Nederland. Het bisdom Utrecht was in de 16de eeuw al opgeheven, maar toch bleven veel mensen katholiek. Tot een echte uitbanning van de katholieke eredienst kwam het namelijk niet na de reformatie, want het werd katholieken al snel weer toegestaan hun geloof te belijden in onopvallende gebouwen. Deze zogenaamde schuilkerken of staties lagen verspreid over steden en dorpen en werden bediend door geestelijken van verschillende ordes, vaak aangestuurd vanuit Rome. Het jaar 1853 betekende een grote ommekeer voor de Nederlandse Rooms-Katholieken met het “Herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie”. Dit hield in dat er toen – van overheidswege toegestaan – nieuwe Nederlandse bisdommen werden ingericht. Als gevolg hiervan mochten katholieken zelf weer kerken bouwen, zonder beperkingen of inmenging van de overheid, hetgeen weer leidde tot een enorme katholieke herleving in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ze mochten weer en ze durfden weer, de katholieken. Het nieuwe zelfvertrouwen en elan resulteerde in een ware bouwexplosie van katholieke kerkgebouwen in de stijl van de neogotiek.
De Amsterdamse boekhandelaar en literator Joseph Alberdingk Thijm (1820 – 1889) was een belangrijk emancipator van katholiek Nederland. Hij had, toen hij benoemd werd tot eerste hoogleraar in de kunstgeschiedenis en de aesthetica in Nederland in 1876, een reeks belangrijke publicaties op zijn naam staan waarin hij zijn theorieën over kunst uiteenzette. Als kenmerk van zijn eigen tijd zag Thijm een culturele impasse die zich vooral manifesteerde in de architectuur, in zijn visie de belangrijkste onder de kunsten. Tegenover de verwerpelijke quasi-antieke bouwstijl en de gemengde stijlimitaties stelde Thijm, in navolging van de beroemde Franse architect Viollet-le-Duc (1814-1879), als groots voorbeeld de cultuur van de Middeleeuwen met haar meest bewonderenswaardige voortbrengsel: de gotische kathedraal. Dit bouwwerk, waarin alle kunsten in een samenwerkingsverband bijeengebracht waren, symboliseerde op zuivere wijze het maatschappelijk-religieuze ideaal van die tijd. Voor de kunsthistoricus Thijm was het goede en het ware synoniem voor het schone, zoals bij een gotisch bouwwerk de constructie samenviel met decoratieve elementen.
Aan de kunstenaars van zijn tijd gaf Thijm de hoge opdracht mee “nosce te ipsum, ken u-zelve, uw vermogens, uw plichten en uw bestemming als kunstenaar”. Bij de grote architecten Pierre Cuypers – die getrouwd was met een zuster van Thijm – en Alfred Tepe was deze opdracht zeker niet aan dovemansoren gericht. Zo werd de Nederlandse neogotiek geboren, als bouwstijl een vrucht van de Romantiek, die over Verlichting en Revolutie heen teruggreep naar de Middeleeuwen, het tijdperk waarin West-Europa nog één was in het geloof en één in de beleving ervan in de ongedeelde kerk.

Totaalkunstwerk

naar boven
rijksmuseum - bernulphus 300pix

Muurschildering Rijks Museum (eind 19e eeuw)
Klik op de afbeelding voor een vergroting, gebruik de retourknop van uw browser om naar hier terug te keren. Uw browser kan de vergroting ook in een apart tabblad tonen, in dit geval sluit u deze door op het kruisje te klikken.

Tepe had als architect een zeer vooraanstaande positie in het Utrechtse St. Bernulphusgilde, dat in 1869 was opgericht door de priester G. W. van Heukelum, destijds kapelaan van de Sint Catharinakathedraal in Utrecht.Het gilde was vernoemd naar de schutspatroon, de Heilige Bernulphus of Bernold, vanwege diens inzet voor de kerkbouw als Utrechts bischop in de elfde eeuw.
In het Rijks Museum is deze bisschop in opdracht van Cuypers vereeuwigd in de imposante voorhal op een grote muurschildering met daaronder de lovende tekst:
1027 * Bisschop Bernulphus Bevorderaar der Kunsten * 1054
Van Heukelum had uitgesproken ideeën over kerkelijke kunst, was sterk geïnspireerd – hoe kan het ook anders – door Alberdingk Thijm en werd artistiek adviseur van het aartsbisdom. Zijn genootschap bestond vooral uit geestelijken en kunstenaars, die met lezingen en publicaties de christelijke kunst en architectuur wilden propageren. Het waren vooral de lokale middeleeuwse bouwtradities en –vormen, waarop het gilde zich oriënteerde, waarmee het zich onderscheidde van internationaal georiënteerde neogotische stromingen. Zo had baksteen als Nederlands produkt in deze zogenaamde Utrechtse Neogotiek duidelijk de voorkeur boven het buitenlandse natuursteen. Van Heukelum haalde Alfred Tepe, die inmiddels in Amsterdam werkzaam was, over zich in Utrecht te vestigen. Tepe vond dat de Nederlandse kerkbouwkunst gebaseerd moest worden op de Nederrijnse gotische baksteenkunst van de 15de en 16de eeuw.

Het Sint Bernulphusgilde op Gildereis naar Leuven-Villers-Brussel in 1900, met staand achter in het midden haar oprichter van Heukelum en staand rechts architect Tepe

1900 Sint-Bernulphusgilde - Gildereis Leuven-Villers-Brussel-e
Naar middeleeuws model werkte hij steeds samen met zijn collega-kunstenaars van het Sint Bernulphusgilde. Ook beeldhouwer/schilder F.W. Mengelberg en glazenier H. Geuer, beiden uit Duitsland afkomstig, en de Utrechtse edelsmid G.B. Brom maakten hiervan deel uit.
Al deze grootheden komen we dan ook stuk voor stuk tegen bij een rondgang door de kerk. Met elkaar leverde deze groep kunstenaars, die ook bekend stond als het Utrechts Kwartet, met hun kerken steeds een “Gesamtkunstwerk” af, een totaalkunstwerk dus.

In het atelier van Tepe en Mengelberg aan de Maliebaan in Utrecht

Atelier Mengelberg

De bouw

naar boven
(bouw)pastoor (1869-1899) hh kanne (1823-1899) 6361_resize

Bouwpastoor H.H. Kanne

Nadat de vorige katholieke kerk van Mijdrecht en Wilnis (1782-1876) – die gestaan heeft op de plaats van de huidige pastorie – te klein en bouwvallig was geworden, besloot de toenmalige pastoor Kanne (een bekende naam in Wilnis met de Pastoor Kannelaan) met zijn kerkbestuur onder goedkeuring vanaartsbisschop Mgr. Schaepman in 1873 tot de bouw van de huidige kerk. Het toenmalige kerkbestuur en armbestuur besloten gezamenlijk de Sint Jans-Penningvereniging op te richten, die gelden ging inzamelen voor de bouw van de kerk. Toen dit niet genoeg bleek op te leveren besloot men tot de uitgifte van obligaties van fl. 100, tegen een rente van 4% per jaar, die aanzienlijk meer geld opbrachten. Architect Tepe, die inmiddels de vaste architect was geworden van het aartsbisdom, werd aangezocht en reeds in maart 1875 kon de bouw van de kerk worden aanbesteed. Het werk werd gegund aan de aannemers Gebr. Peters, die het hadden aangenomen voor de som van ….. fl. 96.000, inclusief de toren! Een week later al werd met de werkzaamheden begonnen en hoe voortvarend in die tijd gebouwd werd blijkt wel uit het feit, dat pastoor Kanne al met Kerstmis de nachtmis kon opdragen in de nieuwe kerk, waarvan het interieur toen nog lang niet af was. Een half jaar later, op 29 juni 1876, kon de kerk plechtig worden ingewijd door Mgr. Schaepman. De inrichting, met vaak kostbare interieurstukken, werd voltooid in de daarop volgende jaren.

Torenhoog

naar boven
1943-02-24 Originelel luidklok 15-4-1886 bij afvoer door bezetter NB139-e-4-5-2000pix
In de toren werd een grote luidklok geplaatst van maar liefst 1422 pond, toegewijd aan de H.Johannes de Doper, de patroon van de kerk. Die klok is helaas al lang niet meer te bewonderen, aangezien deze in 1943 door de Duitse bezetter werd gevorderd en afgevoerd. Drie nieuwe luidklokken met een gewicht van respectievelijk 434, 879 en 639 kg zijn toen in 1947 in de toren opgehangen.
De vieringtoren met angelusklok was trouwens al eerder verloren gegaan. Bij een hevige voorjaarsstorm in 1920 was deze neergestort en nadien niet meer herbouwd. Gelukkig was het echter mogelijk om in het kader van de laatste grote restauratie op het kruispunt van het gebouw een nieuwe vieringtoren te plaatsen, die ditmaal wel solide is verankerd.
 De zware “Johannes”, afgevoerd in 1943

Het interieur

naar boven
mengelberg200x274
Kunstenaar F.W. Mengelberg
Veel interieurstukken van de kerk, zoals het hoofdaltaar en enkele gepolychromeerde (veelkleurig beschilderde) houten beelden, werden in het Utrechtse atelier van kunstenaar Friedrich Wilhelm Mengelberg (1837 – 1919) vervaardigd, hetgeen mogelijk werd gemaakt door grote giften van parochianen én van pastoor Kanne persoonlijk.
In verband met de vernieuwingen als gevolg van het Tweede Vaticaans Concilie (1962 – 1965) zijn verschillende bijzondere interieurstukken helaas uit de kerk verdwenen, waaronder de communiebanken en de gebeeldhouwde houten preekstoel van de grote kunstenaar Mengelberg.
Het interieur van de kerk tot 1969 met de fraaie preekstoel
oudekerk650x433
14b
 Een van de overgebleven reliëfs
Van deze kostbare preekstoel, in 1880 geschonken door een wel zeer royale parochiaan die daarvoor een bedrag van maar liefst fl. 3000 beschikbaar stelde, zijn alleen de vier uit eikenhout gesneden reliëfs betrekking hebbende op de H.Johannes de Doper nog aan de wand in het linker transept te bewonderen.
De 14 kleurrijke kruiswegstaties op de wanden van het rechter en linker zijschip zijn van latere datum. De Utrechtse kunstschilder Nicolaas Poland (1862 – 1949), die enkele tientallen jaren heeft gewerkt in het atelier van Mengelberg, voerde deze in 1917 uit in olieverf op doek.
brom200x252
Edelsmid G.B. Brom
Het doopvont in de doopkapel links achterin de kerk is een pronkstuk uit het atelier van de grote Utrechtse meester-edelsmid Gerard Bartel Brom (1831 – 1882) en diens zoon Jan Hendrik Brom en is in 1887 geschonken door de kinderen van de parochie, die daarvoor jarenlang in de kersttijd hun hele en halve centen hadden geofferd. Vertaald luidt de Latijnse tekst rondom aangebracht op het kunstwerk:“De kleintjes van Mijdrecht en Wilnis hebben mij geschonken met hun giften, gedurende vijf jaar bij de kribbe van de Heer vergaard”.
Ook de bel bij de sacristie voorin de kerk is afkomstig uit het beroemde atelier van de Utrechtse edelsmeden. De zilveren Godslamp ten slotte, rechts voorin, vormt een van de oudste ornamenten in de kerk en is gemaakt door de Amsterdamse zilversmid Sigismund.

Kostbaar orgel

naar boven
maarschalkerweerd200x300
 Orgelbouwer
 Michaël Maarschalkerweerd
Het monumentale orgel dateert uit 1879 en is gebouwd door de Utrechtse orgelbouwer Michaël Maarschalkerweerd (1838 – 1915), een der zeer groten onder zijn toenmalige vakgenoten als men bedenkt dat ook het beroemde orgel in de grote zaal van het Concertgebouw van deze orgelbouwer is. Michaël en zijn vader Pieter Maarschalkerweerd waren dé orgelbouwers van katholiek Nederland in de tweede helft negentiende eeuw, met meer dan 170 kerkorgels op hun naam.
In de loop der tijd heeft het orgel meerdere omzwervingen gemaakt door de kerk. Oorspronkelijk werd het geplaatst op het zangkoor in het rechtertransept. Vele jaren later in 1946 werd het orgel geplaatst op het torenportaal achter in de kerk, hetgeen niet een goede positie bleek te zijn. Bij een latere restauratie in 1970 is het dan ook verhuisd naar de nis rechts voorin de kerk. Uiteindelijk is het orgel in 1997 tijdens de laatste restauratie weer in volle glorie herplaatst op een galerij in het rechter transept, terug dus op zijn oorspronkelijke plaats. Ook dit orgel was destijds een buitengewoon kostbare aanschaf ten behoeve van de nieuwe kerk. Er was namelijk een bedrag van bijna fl. 5000 mee gemoeid! Samen met de kosten van Mengelbergs fraaie preekstoel vormde dit een bedrag gelijk aan een twaalfde van de bouwsom voor de hele kerk…..

Glas-in-lood

naar boven
De gebrandschilderde ramen van de kerk zijn ook het vermelden meer dan waard. Ze zijn vervaardigd in drie geheel verschillende perioden. Daardoor vertegenwoordigen zij ook de verschillende kunststijlen van de afgelopen 125 jaar.
 19l3raam200pix
Raam links naast het Hoogaltaar,
Heinrich Geuer

 

Eind 19de eeuw   De oudste ramen vinden we in het voorgedeelte van de kerk, ze werden vervaardigd in 1876 en volgende jaren door de Utrechtse glazenier Heinrich Geuer (1841-1904). Hij was evenals Mengelberg uit Keulen afkomstig en is de laatste van de kunstenaars uit het “Utrechts Kwartet”. We zien in de apsis drie grote ramen met elk drie verschillende voorstellingen uit het leven van Jezus. In de kapellen geflankeerd links door de verschijning in Lourdes van Maria aan Bernadette en rechts door de kruisdood van Jezus. Ook de afbeelding van de patroonheilige van de kerk Johannes de Doper, centraal in het noordertransept, kan worden toegeschreven aan de grote Duitse glazenier.Alle ramen zijn van een uitzonderlijke kwaliteit, hetgeen niet gezegd kan worden van al het werk van Geuer. Elders kon hij nog wel eens wat minder zorgvuldig zijn met zijn grondstoffen voor het brandschilderen, maar deze ramen in het monument moeten tot het beste van zijn werk worden gerekend. Briljant van kleur, alsof ze gisteren uit de oven zijn gekomen.

Vermeldenswaard is ook dat P.J.H. Cuypers in 1882 een prijsvraag uitschreef voor het ontwerpen van de gebrandschilderde ramen voor de voorhal van het Rijksmuseum in Amsterdam. Hij nodigde zes kunstenaars uit mee te doen en een proefraam met Apelles in te sturen. Vijf van hen gaven hieraan gehoor: W.F.Dixon, H.J.J. Geuer, F. Nicolas, Stallins en Janssens en de Tiroler Glasmalerei und Cathedralenglashuette. Dixon kreeg uiteindelijk de opdracht. Zijn raam werd geplaatst. De vier overige ramen worden bewaard in het Rijksmuseum. Klik hier voor het werk van Geuer.

14atarcisius-samuel0259200pix
Raam in sacristie, Lou Manche – 1e stijl24verlorenzoon389200pix
Raam middenschip, Lou manche – 2e stijl06raamin paradisum5066200pix
Raam dwarsbeuk, Lou Manche – 3e stijl02-2lgeboortev2200pix
Raam doopkapel, Lou Manche – 4e stijl
Midden 20ste eeuw    Van veel latere datum zijn de ramen in de sacristie, aan weerszijden van het middenschip, de dwarsbeuk en de doopkapel, die kunstschilder en glazenier Lou Manche uit Nijmegen (1908-1982) in de jaren 1951 – 1955 maakte. Alles overziend heeft hij de ramen in vier kenmerkende stijlen gemaakt.
De oudste ramen zijn een drietal in de sacristie, die waarschijnlijk als proeve van bekwaamheid zijn gemaakt voordat de vervolgopdracht werd gegeven voor alle andere ramen. Gezien de opvallende kleuren in die eerste ramen lijkt de kunstenaar daarbij geïnspireerd te zijn geweest door de kleurenrijkdom in de ramen van zijn grote voorganger Geuer.In 1952 tot 1954 volgden de negen ramen van het middenschip, die qua stijl en onderwerp een duidelijke eenheid vormen. Door de beschildering van het ‘blanke’ glas wordt het daglicht getemperd binnengelaten hetgeen bijdraagt tot de gewijde atmosfeer in het middenschip. Bij de keuze van de onderwerpen voor die ramen – parabels uit het evangelie – heeft de Wilnisse pater Verwoerd een belangrijke rol gespeeld.
De ramen van het middenschip worden onderbroken door een tweetal met een geheel eigen stijl in de dwarsbeuk, namelijk boven de Mariakapel (Maria Ten Hemel Opgenomen) en boven de noordelijke uitgang naar het kerkhof (De Engelen Geleiden U Naar Het Paradijs).
Lou Manche voltooide zijn werk in 1955 met de ramen rondom in de doopkapel, waarin de Twaalf artikelen van het geloof worden uitgebeeld, alle in een voor het midden van de vorige eeuw kenmerkende stijl: strakker en soberder, niet meer van die uitbundige kleuren.Voor de financiering van al deze ramen had de legendarische pastoor Van de Pavert, die van 1928 tot 1968 de parochie leidde, een wel zeer ludieke actie ontketend, namelijk met de van Buisman-busjes gemaakte spaarpotjes. Menige oudere parochiaan zal zich dit nog weten te herinneren. Zowel van kinderen met Buisman-busjes als van pastoor van de Pavert en ook van pater Verwoerd zijn bijzondere tafereeltjes opgenomen in het onderste deel van het raam rechts achterin de kerk, dat van het Penninkske van de Weduwe. Ook zichzelf heeft de kunstenaar in dat deel van het raam nog vereeuwigd.Zie ook Overzicht oeuvre tot 1977 van kunstenaar Lou Manche
 1998raamcombi200pix  Eind 20ste eeuw    De nieuwste ramen zijn tot stand gekomen in 1998 tijdens de laatste grote restauratie. Ondanks het prachtige werk van Geuer en Manche rondom in de kerk namelijk waren er nog altijd enkele grote ramen met alleen maar blank glas. Besloten is toen om die ramen te vervangen door nieuwe gebrandschilderde ramen met decoratieve elementen, ontleend aan de beide originele ramen uiterst links en rechts in de apsis, die nog dateren van eind 19de eeuw. De decoratieve versieringen van deze ramen, afkomstig uit de ateliers van het Sint Bernulphusgilde, zien we nu terug in de ramen van het noordertransept (met centraal Johannes de Doper van Geuer) en die van het zuidertransept achter het orgel, en ook nog in het grote torenraam boven de ingang van de kerk.

 

 

Twee ingangen

 naar boven
pavert200x270
Pastoor Th.W.M. van de Pavert
 Een aardige bijzonderheid is ook, dat de kerk vanaf de bouw meer dan 60 jaar lang twee aparte ingangen heeft gehad. Behalve de huidige ingang onder de toren, die bestemd was voor de Mijdrechtse parochianen, was er nog een tweede ingang aan de zijkant speciaal voor de gelovigen uit Wilnis. Deze laatste ingang is in 1939 dichtgemetseld. Pastoor Van de Pavert, die een groot Maria-vereerder was, liet hier dedevotiekapel van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstandbouwen. Deze pastoor had trouwens enkele jaren eerder ook al het hele gebouw opnieuw laten onderheien met 230 palen van 9 m. Dit was dringend nodig omdat de grote toren in de loop der jaren al 8 cm. uit het lood was komen te staan. Een uiterst kostbare aangelegenheid in die tijd, waarvoor weer veel geld moest worden ingezameld onder de gelovigen.

Grensgeval

  naar boven
 MINOLTA DIGITAL CAMERA  Vermeldenswaard is nog dat de kerk, die in 1976 op de Rijksmonumentenlijst is geplaatst, volledig op grondgebied van de tot 1989 zelfstandige gemeente Wilnis is gebouwd en de zes jaar later opgeleverde pastorie op het grondgebied van de toenmalige gemeente Mijdrecht. De kadastrale grens loopt tot op de dag van vandaag nog precies tussen de beide gebouwen door.
plattegrondoosting200pix
De oriëntatie of “oosting” van het kerkgebouw heeft bouwmeester Tepe waarschijnlijk zeer tot zijn verdriet niet volledig kunnen realiseren wegens de ligging van het terrein. Hiermee wordt bedoeld dat de lengteas van het bouwwerk idealiter in zuiver oost-westelijke richting dient te lopen, waarbij de absis met het hoofdaltaar naar het oosten is gericht. Aldus droeg de priester aan het hoofdaltaar de Mis op “ad orientem”, op het oosten dus. In de negentiende eeuw werd deze kerksymboliek ook wel aangeduid als “de Heilige Linie”. In plaats van recht op het oosten heeft Tepe het kerkgebouw iets noordelijker moeten richten.
Over kerksymboliek gesproken: als het even kon liet de grote bouwmeester de gewelven van zijn kerken rusten op 12 zuilen, zoals Jezus Zijn kerk grondvestte op de 12 apostelen. Telt u de pilaren maar na en u ziet dat het met deze symboliek helemaal in orde is.

In volle glorie

naar boven
Monumentenensemble in volle glorie: pastorie (1882) en kerk (1876), architect Alfred Tepe

 

kerkbijavond5625650pix

 kerkportaal historierol_0231crop De kerk is sinds het einde van de vorige eeuw nu weer als totaalkunstwerk in volle glorie hersteld door de ingrijpende restauratie van het gebouw en de toren, in combinatie met de harmonieuze afwerking van het gehele interieur, sober doch met verras­send fraaie accentueringen. Onder bezielende leiding van architect P.D. van Vliet uit Loosdrecht, een deskundige bij uitstek op het gebied van de neogotische kerkbouw, die onder meer zijn sporen had verdiend in de restauratie van de grote Bonaventurakerk in Woerden en vele andere kerken, is het unieke monument nu cultuurhistorisch verantwoord gerestaureerd.
 naar boven
 April 1997
Eerste H. Communieviering tijdens de restauratiewerkzaamheden.
Het hoogaltaar is beschermd met  doorzichtig plastic rondom.
Rechts staat het orgel ingepakt met zwart plastic. Het orgel heeft op deze plaats gestaan van 1970 tot 1998. Tijdens de restauratie werd het orgel op de huidige plaats, het oksaal, gezet.
 
 1997-04 1e h communie tijdens restauratie600pix

Heel veel geld

My beautiful picture

Toren in de steigers tijdens de restauratie van 1996-1998

Zeer grote bedragen waren met deze restauratie gemoeid. Het herstel van de buitenzijde vergde in toenmalige munt
fl. 2.350.000 en van het interieur fl. 1.100.000. Het in totaal benodigde bedrag van fl. 3,5 miljoen (omgerekend naar nu dus € 1,6 miljoen) kon voor fl. 1.825.000 worden gefinancierd uit rijks- en provinciale subsidies, voor fl. 375.000 uit eigen middelen van het kerkbestuur en voor fl. 1.250.000 uit fondsenwerving onder leiding van de restauratiecommissie, die het project van begin tot eind had begeleid.Voor enkele artikelen in de media over de restauratie 1996-1998, klik hier.
 naar boven

 Verder lezen:

“Ter Blijvende Gedachtenis” een eind 19e eeuwse interieurbeschrijving door bouwpastoor H.H. Kanne, 1 juli 1892.

“Kerkgeschiedenis van de Ronde Venen” door L.J. v.d. Heijden, 1940 (beperkt tot Mijdrecht-Wilnis)

“Nieuwe Kerkramen” door pastoor Van de Pavert, 2 februari 1952.

“Toelichting bij de nieuwe kerkramen”  door C. Verwoerd. Onderwerp uit het boek “Kerkgeschiedenis van de parochie Sint Johannes de Doper”..

“Driehuis in 1870” door C. Verwoerd (1970). Onderwerp uit het boekje “100 jaar r.k. Lagere School Mijdrecht-Wilnis”.

“De oude kerk (1782-1876)” uit bronnen van meerdere auteurs: beeld en tekstredactie: Henk Butink

“Een eeuw parochiekerk Mijdrecht-Wilnis” (1976). P.G. Gowdy, M.H. van Putten en G.B. Wienk. Uitgave ter gelegenheid van het eeuwfeest van het monument als parochiekerk.

“Ïnventaris van het kerkelijk kunstbezit” door Drs. P. te Poel, november 1983 (alleen de kunstwerken van de “Rondgang binnen”).

Kerkelijke kunst uit de parochie Mijdrecht-Wilnis (1985). Drs. J.M.A. van Cauteren en drs. P.J. te Poel. Uitgave bij een expositie ter gelegenheid van 900-jarig bestaan van Mijdrecht en Wilnis 14-17 sept. 1985 in het Oude Parochiehuis.

Twee parochies verenigd in Driehuis (2000). drs. P.J.J.M. van Wees. Uitgave stichting Proosdijer Publicaties ISBN 90-805536-1-1

Colofon Historie

Het onderwerp HISTORIE is geheel verzorgd door Peter Forsthövel met foto’s van hem en Henk Butink

Algehele coördinatie, website opzet en technische assistentie: Frans Leeuwerik.