De voorlaatste officiële katholieke kerken van Mijdrecht en Wilnis
Gezicht op kerk Mijdrecht (ca. 1780), Hermanus Petrus Schouten. Atlas Munnicks van Cleeff.
De vorige kerk van de huidige Janskerk, werd door de katholieken in ca. 1563*) gebouwd. Dit kerkgebouw zou vervangen worden door nieuwbouw in 1858, de huidige kerk.
De toren werd later in 1877 herbouwd, als een getrouwe kopie van de toren uit 1563.
*) Er is geen eenduidigheid over het jaar van de bouw. Soms wordt 1577**) genoemd. Maar historicus pater C. Verwoerd schrijft in zijn Kerkgeschiedenis van Mijdrecht Wilnis op blz. 29:
c) Op 5 maart 1557 wordt toegestaan aan de het kerkbestuur van Mijdrecht sommige akkers te verkopen om een nieuwe toren te bouwen.
d) Extract uit de Notulen van het St Janskapittel te Utrecht (1529-1625) blz. 149-150): “Caple(=Het Kapittel) heeft genoemen van een recognitie van de kerkmeesters van Cudelsteert 20 fl. voort consent te mogen vercoopen en… tot bouwinghe vande kercke aldaer, item die van Mijdrecht op de 14e mey 1563”.
**) Het jaar 1577 zou kunnen slaan op de herbouw van de toren, omdat deze door de geuzen in 1572 in brand was gestoken. De geuzen hadden ook het achtergelegen Proostenhuis verwoest.
De kerk tot Wilnis (1726), Gerrit Schoemaker Atlas Utrecht Wilnis detail – uitgave tweede deel 1733
De kerk werd als katholieke kerk gebouwd in 1563 en zou tot 1739 dienst doen. Opvallend is dat ook in Mijdrecht in die tijd een kerk werd gebouw.
Een competitie tussen twee dorpen, of noodzaak?
Het was gebruikelijk dat het kerkschip in een west-oost richting werd gebouwd. De apsis (rechts) is op het oosten gericht, waar de priester de H. Mis opdroeg in de richting waar de zon opkomt en Jeruzalem.
In 1611 was de toren van de kerk af omgevallen. De toren werd in 1613 herbouwd. Deze afgebeelde kerk werd in 1739-1742 vervangen door nieuwbouw die op haar beurt weer werd vervangen door nieuwbouw in 1877 omdat de toren in 1886 op de kerk was gevallen. Het kruis, de torenhaan en de appel uit 1613 staan nog steeds op de huidige toren.
De Reformatie
De Staten van Utrecht verbood de katholieke religie in 1580 en de de katholieken raakten hun kerken kwijt aan de protestanten, in Mijdrecht en Wilnis rond 1590. De kerkorganisatie van bisdommen en parochies moest worden opgeheven en Nederland werd een missieland met plaatselijke gemeenschappen als missieposten die staties werden genoemd.De statie Wilnis en de statie Mijdrecht bestonden tot 1703. Toen fuseerden ze tot één statie Mijdrecht-Wilnis.
Hoewel eeuwenlang de katholieke religie officieel was verboden, was er wel sprake van een typische Nederlands verschijnsel van gedogen. Er mochten wel ‘godshuizen’ gebouwd worden door de katholieken maar die mochten vooral niet op een kerk lijken. Denk b.v. hierbij aan de schuilkerk in een Amsterdams grachtenhuis; “Öns’ Lieve Heer op Solder”,
Twee schuilkerken in Mijdrecht en Wilnis (17e eeuw -1782)
In de eerste periode na de Reformatie kwamen katholieken in het geheim bij elkaar en verzorgden rondtrekkende pastoors voor de vieringen. Maar, rond 1633 hadden de katholieken van Mijdrecht een schuilkerk bij de huidige rotonde in Bozenhoven/Rondweg ten zuiden van de huidige Rabobank. In Wilnis aan de Herenweg, ter hoogte van huisnummer 101-103, stond een schuilkerk uit de periode 1650-1675. Beide staties werden echter wel door één pastoor bediend.
Op naar één schuilkerk in Driehuis
De schuilkerken raakten in de loop van de tijd te klein en/of bouwvallig: Nieuwbouw werd noodzakelijk. Omdat de twee staties in 1703 al waren samengevoegd, lag het voor de hand dat er één schuilkerk zou komen. Klik hier voor de aanloop tot de nieuwbouw (uit de Kerkgeschiedenis van pater Verwoerd, 1976.
De oude kerk (1782-1876) – buiten
Opmerking: De benaming oude kerk is voor het onderscheid met de huidige kerk uit 1876.
De eerste steen werd gelegd door zoon Dirk (bijna 9) van de kerkmeester van Mijdrecht Hendrik van de Geer. Hendrik had samen met Huijbert Voet en Pieter van Heumen de leiding over de nieuwbouw..
Het opschrift van de eerste steen luidde:
D.O.M.
DIRK VAN DE GEER
HEEFT VAN DIT GODSHUYS
DEN EERSTEN STEEN
GELEGT DEN 27 JUNY 1780.
NB. Op 26 november 1957 werd deze eerste steen bij toeval teruggevonden door koster W.A. Blom achter de Driehuisschool.
–> Opmerking (HB): Waar de steen nu is, is niet bekend..
De nieuwbouw in Driehuis bestond uit het woonhuis van de pastoor aan de kant van de weg met daarachter een hogere aanbouw, die de kerk vormde. Het was een stenen gebouw met een pannendak. Er gingen 337 heipalen de grond in en daarop werden de muren gemetseld, onder “boeren grauw” stenen met daarboven “rode moppen” om het gebouw kleur te geven .In de westgevel was de ingang voor de Mijdrechtse en oostgevel (op de tekening) voor de Wilnisse gelovigen. De zijgevels hadden vijf hoge ramen. Of er glas-in-lood ramen in zaten is niet bekend. Binnen waren er gordijnen.
Een toren was in 1780 nog taboe maar in 1828 mocht, na toestemming van de overheid, deze toch gebouwd worden, voor het bedrag van f 1800. De bovenkant van de toren kreeg de vorm van een ui, was in de mode in die tijd.
In 1876 zou deze kerk vervangen worden door de huidige kerk. In 1882 werd op de plaats van de oude kerk de huidige pastorie gebouwd, Beide zijn ontwerpen van architect Alfred Tepe en nu Rijksmonumenten.
De oude kerk (1782-1876) – binnen
Pater Verwoerd schreef:
“In 1942 had ik eens aan mijn goede vriend en buurman Maarten Galekop (+1951) gevraagd of er misschien nog oudere mensen konden zijn, die daaromtrent hun herinneringen konden laten spreken. En jawel: hij stapte ’n keer binnen bij L. Driehuis en z’n vrouw, die woonden, meen ik, naast slager van der Zon. De man was 80 jaar en zij was 78. “Hij” was nog “aangenomen” in de oude, en “zij” in de nieuwe kerk. “Zij” wist er nog aardig over te vertellen, en “hij” maakte nog gauw ’n schetsje van het uitwendige en ‘t inwendige. U vindt die schetsen hierbij weer, ietwat bijgewerkt en aangevuld uit andere bronnen.
Er was een Hoofdaltaar en twee. zijaltaren. Op het hoofdaltaar stond een z.g. “draai tabernakel”: door het een derde of halve cirkel, om te draaien werd het een expositietroon voor de uitstelling. Ieder altaar was van een geschilderd altaarstuk voorzien, en bezat bovendien een godslamp en zes koperen kandelaars voor de gewone, en zes zilveren voor de feestdagen. Ook een zilveren schenkblad met ampullen.
In het Aardrijkskundig Woordenboek van A. J. v.d. Aa (1839) staat over Mijdrecht verteld, dat de R.K.Kerk … een prachtig gebouw.is en beschikte over “ene koepelvormige toren en enen fraayen orgel”.
Boven het hoofdaltaar en schildering van de kruisiging van Jezus met Maria en Johannes aan zijn voeten. Deze schildering was omlijst met groen zijde-fluweel met zilveren franje, gouden kwasten en koorden. Boven het zogenoemde Christusmonogram IHS – Iesus Hominum Salvator (Jezus de redder der mensen).
Boven de zijaltaren de afbeelding van Maria-met-Kind (links) en van Jozef met timmermanswerktuig in de hand (rechts).
Op de muur de tekst; “Laten wij het goede doen, zolang we de tijd hebben”.
Opmerking: Over de zijgalerijen (op de tekening) is twijfel, bronnen zijn tegenstrijdig. Tegen de achtergevel was er wel een galrij. Zie onder bij het orgel,.
In het interieur was een gedenksteen met het opschrift:
D.O.M.
NEELTIE DE GROOT
LAAST WEDUWE VAN H. VOET.
HEEFT UYT IEVER
VOOR DEN GODSDIENST
DE ALTAAREN DEEZER KERK
VERCIERT
OBIIT DEN 13 APRIL 1786
D.O.M. = Deo 0ptimo Maximo: Aan de Algoede en Allerhoogste God.
Obiit = zij ging tegemoet (de laatste dag),
Pater Verwoerd schreef:
De steen zelf vertelt dat Pastoor Engelen voor de verciering van de kerk veel aan de vrome weduwe te danken had. Maar wat zij precies voor de “altaaren” geschonken had is niet bekend.,
Neeltie was de weduwe van Huibert Voet, kerkmeester uit Wilnis (Oudhuizen), met wie zij op 25 januari 1764 getrouwd was. Zij hadden geen kinderen. Huibert Voet was een paar jaar vóór haar gestorven, nadat hij de nieuwe kerk nog voltooid had had kunnen zien. Zijn naam is in het Register der Gereformeerde Gemeente te Wilnis ingeschreven als begraven op 16 October 1782. Een R.K.Begraafplaats was er toen nog niet. In hetzelfde Register vonden we ook, drie jaar te voren, een “Klopje”, zuster van H. Voet.
In mijn jeugdjaren lag deze steen buiten tegen de wand van de Doopkapel. Nu ligt hij tegen de kerk, tegenover het kerkhof. ’t Lijkt me een gedenksteen, niet een grafsteen, misschien in de kerk aangebracht uit dankbaarheid.
–> Opmerking (HB): Waar de steen nu is, is niet bekend..
Een nieuwe tijd brak aan: meer vrijheid voor katholieken …
Dertien jaar na de bouw van de schuilkerk in Driehuis kwam de Bataafse Republiek (1795) tot stand. Deze stond onder sterke invloed van Frankrijk. Geïnspireerd door de Franse Revolutie kregen de burgers in Nederland meer rechten en godsdienstvrijheid. In dit licht is het begrijpelijk dat de katholieken hun kerkgebouw niet langer ‘schuil’ wilden houden en bouwden een toren op hun schuilkerk (1828).
Het zou wel tot 1848 duren, voor katholieken volwaardige rechten kregen met de Grondwet van Torbecke. In 1853 kon de kerkorganisatie met bisdommen en parochies hersteld worden, Nederland was niet langer een missieland. De katholieke emancipatie kwam op gang en massaal werden er kerken gebouwd, veelal in neogotische stijl. Onze kerk uit 1876 is daar een voorbeeld van.
Een toren op de kerk
Pater C. Verwoerd schreef in zijn boekje over de Kerkgeschiedenis op blz 118: Een tweede zorg voor pastoor Hontvorst was de bouw van een koepeltoren op zijn kerk, want in 1782 kwam er geen toren. Pastoor en kerkmeesters begonnen ook hier net hun aanvrage daartoe te richten aan de Koning, in juli 1828, n.l.
“om een toren of koepel te plaatsen op het kerkgebouw ingevolge gemaakte tekening, waarbij tevens zijn opgegeven de kosten dewelke zullen bedragen eene somme van achttien honderd gulden, terwijl de fondsen ten dien einde benodigd, reeds aanwezig zijn.”
Na ingewonnen advies van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Gedeputeerde Staten van Utrecht, die geen bezwaar maakten, werd de gevraagde autorisatie bij Besluit van 4 augustus 1828 N° 19 verleend
“aangezien de kosten: van den te bouwen toren, door de leden der gemeente, bij vrijwillige inschrijving worden bijeengebracht, zonder dat dezelve uit de inkomsten der Kerk behoeven gevonden te worden,”
In verband hiermede was geen opgave der kosten overgelegd en evenmin de tekening van de te bouwen koepel ingezonden (bron: Inlichting Rijksarchief ’s Gravenhage)
Dit laatste is erg jammer, anders hadden we door die tekening minstens een klein aanzicht van het uiterlijke van de kerk gehad.
Bätz-orgel
Van het bovengenoemde „fraayen orgel” in de voormalige kerk was echter tot voor kort niets bekend. Dank zij een proefschrift van Dr. G. Oost is bekend geworden, dat – tegelijk met de bouw van de kerk- in 1781 aan de orgelmakers Bätz te Utrecht door pastoor van Engelen de opdracht werd verstrekt een orgel te bouwen voor de toenmalige kerk. Pastoor van Engelen kan de orgelmakers Bätz persoonlijk hebben gekend, omdat hij tussen 1777 en 1779 als pastoor van de R.K. Statie in de Jerusalemsteeg te Utrecht vlak bij Christoffel, een van de gebroeders Bätz, gewoond had.
Voor de orgelliefhebbers wordt hier vermeld dat het orgel slechts één manuaal bezat en de volgende dispositie (registers):
links rechts
roerfluit 8′ cornet 4-sterk
octaaf 4′ mixtuur 4-5st.
quint 3′ trompet 8′
trompet 8′ prestant 8′
tremulant open fluit 4′
mixtuur 3-sterk octaaf 2′ .
In 1849 werd een nieuw klavier aangebracht plus een nieuw register, de viola da gamba 8′, voor de som van ƒ 140,— inclusief gehele schoonmaak van het orgel. In een nota van 5 april 1828 is te lezen „Orgel en orgelgalerij (koor) worden hoger geplaatst om ruimte te winnen voor een galerij met zitplaatsen onder het orgel.” Het orgel reikte toen tot in de nok van de kerk, waardoor een muziektrofee op de middentoren van dat orgel moest komen te vervallen. Dwars door het orgel liep een ijzeren steunanker. Uit een teruggevonden schildersrekening (begin vorige eeuw) blijkt voorts, dat de balustrade en de zuilen daaronder wit geschilderd waren; de kleur van de orgelkas was – en is nog – wijnrood mahonie.
Het orgel uit de oude kerk werd in 1878 opgekocht door de Ned. Hervormde Kerk te ’s Gravenpolder (bij Goes) en werd daar op 15 september van dat jaar door de firma Maarschalkerweerd te Utrecht geplaatst. De rekening vermeldt: Koopprijs ƒ 900,—, herstel ƒ 475,—. Tot op heden staat dit orgel nog in deze kerk te ’s Gravenpolder, maar in 1914 werd achter het oude front een geheel nieuwe pneumatische constructie geplaatst. De barokkas van 1781 is echter onaangetast gebleven.
Opmerking: Het is niet bekend of het orgel naar de nieuwe kerk van 1876 is overgeplaatst. Dit ligt niet voor de hand gezien de kosten. Dit kan erop wijzen dat de schuilkerk pas na 1878, vlak voor de nieuwbouw van de pastorie, is afgebroken. De nieuwe pastorie kwam gereed in 1882.
In de negentiende eeuw waren er twee Bätz-orgels in Mijdrecht, een uit 1781 (Driehuis) en de ander -en nog steeds- uit 1842 in de Janskerk van Mijdreecht.
Geraadpleegde bronnen over de oude kerk:
P.G. Cowdy, M.H. van Putten en G.B. Wienk: “Een eeuw parochiekerk Mijdrecht-Wilnis (1876-1976), eeuwfeestboekje 1976. .
Pater C. Verwoerd c.m: 1. Kerkgeschiedenis Mijdrecht-Wilnis, 1976, 2. Honderd jaar r.k. Lagere School Mijdrecht-Wilnis (Driehuisschool), 1971.